Strategische aanpak van resistente duist in wintegranen - Het ombuigen van een duist(ere) toekomst

Programmaperiode
PDPO III-projecten + projecten overgangsperiode ('14-'22) en Europese projecten
Maatregel
LEADER
Thema
Kennisoverdracht en innovatie
Provincie
West-Vlaanderen
Plaatselijke Groep
PG Westhoek
Beginjaar
2020
Projectkost
€78.793,00
Promotor
Inagro
Periode
-
Situering

De polderregio, met vruchtbare zware kleibodems, leent zich uitstekend voor een rendabele teelt van wintergranen. Mede door de moeilijk te bewerken bodem verschuift de teeltrotatie dan ook voornamelijk naar wintergranen, ten voordele van het probleemonkruid duist. Voor de bestrijding van probleemonkruiden zijn echter steeds minder gewasbeschermingsmiddelen voorhanden, door fusies van chemiereuzen met globale afzetmarkt en herzieningen van erkenningen op Europees niveau. Dit verhoogt de druk op de resterende middelen, wat resistentie nog meer in de hand werkt. Het is dus van groot belang om voldoende kennis omtrent gewasbeschermingsmiddelen en onkruidpopulatie op te bouwen, voor een geslaagde bestrijding. Dit houdt herkenning van de probleemonkruiden en een beredeneerde middelenkeuze in, maar ook het inzetten van mechanische bestrijding en alternatieve teelttechnieken. Het doel van dit project is om na te gaan en aan te tonen wat de invloed is van het type gewasbeschermingsmiddel (actieve stof) en de positionering (tijdstip en dosis van de toepassing) ervan op de werking ervan. Specifiek op moeilijk te bestrijden stammen van duist. Daarnaast zal een verkennende studie gebeuren naar de concrete schaalgrootte en verspreiding van de duistproblematiek en demonstratie plaats vinden over de mogelijkheden van alternatieve teelttechnische ingrepen, zoals bijvoorbeeld zaaidichtheid en ʹrichting. 

Doelstellingen

De teelt van wintergranen in de Polderregio wordt geconfronteerd met resistente variëteiten van duist (Alopecurus myosuroides). Dit is een eenjarig gras waarvan de zaden voornamelijk in het najaar kiemen. Ze ontwikkelen dus mee met de net gezaaide wintergranen. Deze zaden groeien in het volgend voorjaar uit tot grote (100-120cm, 10 tot 15cm boven de tarweplant) en sterk uitstoelende planten (tot 150 stoelen per plant) die moeilijk te bestrijden zijn en heel wat nieuwe kiemkrachtige zaden kunnen produceren. Resistentie ontstaat door herhaaldelijk gebruik van bepaalde herbiciden of actieve stoffen. Waardoor na verloop van tijd de onkruiden resistentie kunnen vertonen tegenover het middel, en producten met gelijkaardige werking. Dit houdt in dat ze in staat zijn om een blootstelling aan lethale dosis van het product toch te overleven. Waarna ze zich kunnen vermenigvuldigen en deze eigenschap doorgeven aan de volgende generaties.

De aanwezigheid van resistente duist in de graanpercelen heeft een negatieve impact op het rendement ervan (oa hogere gewasbeschermingskosten, problemen bij oogst en onzuivere oogst). Uit proeven blijkt dat vanaf 10 duistplanten/m² er reeds opbrengstderving te verwachten is van 5- 15% door concurrentie in bodemvocht, nutriënten en zonlicht. Bij 500 planten/m² loopt dit op tot 70%. In de regio neemt akkerbouw een prominente plaats in, 43% van het areaal wordt er ingenomen door graanteelt, op 417 van de 523 bedrijven. Door het opbrengstpotentieel in de zware grond zijn granen in de regio zo interessant, in rotatie met aardappelen en bieten. Anderzijds creëert de zware grond ook deels het toenemende probleem van resistente probleemonkruiden. Fijne onkruiden, zoals duist, kunnen door de grove bodemstructuur moeilijk chemisch aangepakt worden. Het is dus een onderwerp dat meer en meer zorgen baart bij akkerbouwers in de regio. Dit thema kwam dan ook reeds meerdere malen aan bod op studievergaderingen van de landbouw- en praktijkcentra (oa Inagro en LCG): proefveldbezoeken 2019 in Zwevegem, Koksijde, Houtave, met respectievelijk 42, 93 en 70 aanwezige landbouwers.

Doordat er steeds minder gewasbeschermingsmiddelen kunnen ingezet worden, door het intrekken van erkenningen op Europees niveau, is er minder variatie mogelijk, wat resistentie nog meer in de hand werkt. Een correct gebruik (dosis en toepassingstijdstip) en voldoende afwisseling bij de bestaande actieve stoffen is noodzakelijk. Daarnaast zullen er dus ook alternatieven voor de chemische bestrijding van duist worden uitgetest. Dit past binnen de richtlijnen van IPM (geïntegreerde gewasbescherming) waaraan de landbouwers sinds 1 januari 2014 moeten voldoen. De focus binnen IPM ligt op het voorkomen in plaats van genezen, via de geschikte teelttechniek, rassenkeuze,... Herkenning en opvolging van het probleem is hierbij belangrijk. De mogelijkheden van alternatieve teelttechnische ingrepen, zoals zaaidichtheid en ʹrichting zullen daarom in de praktijk gedemonstreerd worden.

Resistentie bij duist vindt op twee niveaus plaats: metabolisch of target-site. Metabolisch ontwikkelt zich geleidelijk, waarbij de plant een hoger metabolisme vertoont om zich van het herbicide te ontdoen. De planten vertonen schade, maar sterven niet af. Deze eigenschap wordt doorgegeven aan de volgende generatie. Bij target-site treedt een mutatie op in het planteiwit, waardoor het herbicide zich niet meer kan binden en dus geen werking meer heeft. Er is dan sprake van resistentie door een gewijzigd doelwitenzym. De duistpopulaties op de percelen bij de betrokken landbouwers in de projectgroep worden gescreend naar het vertonen van type resistentie. Het project wordt dan verder op 3 niveaus uitgevoerd: labo, praktijkproeven en sensibilisatie. Eerst zal op deze stammen via een dosis-respons proef metabolische resistentie bepaald worden. Via potproeven in het labo zal worden nagegaan met welke middelen en onder welke omstandigheden (dosis, aantal toepassingen, gewasstadium duist) de populaties nog kunnen bestreden worden (WP 2.1). Op basis hiervan kan gerichte DNA-analyse uitgevoerd worden om target-site resistentie vast te leggen (WP 2.2). Na 2 projectjaren kan dan een overzichtskaart opgesteld worden van de verspreiding van resistentie in de projectregio (WP 2.3). Deze info is noodzakelijk voor een gerichte adviesverlening naar de akkerbouwers.

De resultaten van de praktijkproeven (WP3) dient als sensibilisatie bij akkerbouwers om hen bij te sturen in een optimale bestrijding. Op het einde van het project wordt een demomoment voorzien, waar er ook ruime aandacht zal zijn voor alternatieve teelttechnieken (WP4). Deze informatie blijkt namelijk nog onvoldoende gekend bij de akkerbouwers. Omdat deze werkmethodes nogal vaak indruisen tegen de gangbare manier van werken, waardoor het te moeilijk ingang vindt en kennisverspreiding en interactie tussen landbouwers noodzakelijk is, via dit project. 

Uitvoering

Inagro

Adres

8800 Roeselare
België

Bram Leo Vervisch

8800 Roeselare
België

Delen: