Het project zet in op vorming, demonstratie en advies van landbouwers om mogelijkheden aan te rijken om de bodemconditie te verbeteren en bijgevolg hun impact op de waterkwaliteit te verlagen. De landbouwers zullen concreet geadviseerd worden in de omgang met erfsappen op hun bedrijventerrein in overeenstemming met de bestaande wetgeving en de recente adviezen vanuit de overheid ondersteund door een nieuwe BBT-studie. Op vlak van bodemconditie zal er vooral gewerkt worden op de bewustwording van de impact van bepaalde maatregelen op kortere en langere termijn. Door bestaande tools aan landbouwers te demonstreren zal dit hen aanzetten om ook zelf met deze tools aan de slag te gaan daar waar deze vandaag slechts weinig of geen ingang vinden in de sector. De combinatie van het werken op bodemkwaliteit en het bedrijf zelf, samen met de individuele benadering zal dit project zorgen voor een reductie van de impact van de landbouwsector op de waterkwaliteit en zal dit de bedrijven robuuster maken met het oog op toekomstige uitdagingen.
Het project heeft als algemene doelstelling het inzicht te verhogen van de impact die landbouwers kunnen hebben op de waterkwaliteit. De voorbije drie decennia zijn er door de landbouwsector heel wat ingrepen uitgevoerd die de waterkwaliteit hebben verbeterd, al blijkt deze verbetering de laatste 5 à 10 jaar te stagneren. Ook vanuit het beleid zijn er diverse regelgevende initiatieven genomen die de landbouwers hebben aangezet om hun impact op de waterkwaliteit te verbeteren. Zo zijn er bijvoorbeeld technieken ontwikkeld die de afstroom van nutriënten van landbouwerven reduceren. First-flushsystemen moeten vermijden dat nutriëntrijke stromen uit voeder in het oppervlaktewater terecht komen. Ook afstromende mestsappen en vervuild spoelwater (reinigen van stallen of melkmachine) moeten worden opgevangen in de mestkelder of worden gezuiverd via een IBA of rietveld. Op bedrijfsniveau stelt zich vaak echter een vacuüm buiten deze strikt afgelijnde regelgeving. Zo blijkt in de praktijk op een landbouwbedrijf op andere dan de voor de hand liggende plaatsen als voeder- en mestopslag afvalwater voor te komen/te ontstaan ten gevolge van achtergebleven voeders/mest- of oogstresten etc. Dit kan vervolgens leiden tot verontreinigde erfsappen die op hun beurt de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. Deze problematiek is ook bij de bevoegde overheidsdiensten VLM en VMM bekend. Daarom is er reeds een traject opgestart voor de uitwerking van een BBT-studie. Deze studie zal de komende maanden afgerond worden waarna er een helder kader geschapen is waarmee landbouwers de knelpuntsituaties op hun bedrijf kunnen aanpakken. Dit project wil met individuele bedrijfsbezoeken het ontstaan van erfsappen op de landbouwbedrijven in kaart brengen en met zeer concrete adviezen handvaten aanreiken om dit voorkomen op die bedrijven te reduceren aan de hand van de best beschikbare technieken die in de BBT-studie worden/zijn uitgewerkt.
Vervuilde waterstromen kunnen door landbouwers worden gezuiverd (bv. rietveld) of kunnen samen met andere nutriëntrijke stromen als spuiwater en mest op de percelen worden aangebracht. Daar zullen de nutriënten in de bodem terechtkomen en hopelijk gebonden/gebufferd worden aan/door het organisch materiaal in de bodem (het klei-humuscomplex). Helaas zijn de meeste Noord-Limburgse landbouwbodems in vandaag in onvoldoende goede conditie om de aangebrachte nutriënten goed te benutten. In de eerste plaats blijkt het gehalte aan organische stof vaak onvoldoende. Dat heeft een negatieve impact op het vochthoudend vermogen van de bodem.
Samen met het water stromen ook de opgeloste voedingsstoffen voor de teelt uit de bodem om vervolgens in oppervlakte- of grondwater terecht te komen. Om te vermijden dat waardevolle nutriënten verloren gaan kan de landbouwer initiatieven nemen om het gehalte aan organische stof op te krikken en aldus de nutriënten beter door de bodem te laten vasthouden. Teven kunnen initiatieven rond het optimaliseren van nutriëntopname door de aanwezige gewassen positief bijdragen. In de praktijk maken de landbouwers daarvoor bv. gebruik van vanggewassen in de winterperiode. De bodem is echter een levend gegeven en oplossingen zijn daardoor zelden zwartwit. Het is immers niet zo dat door de inzaai van een vanggewas er géén nutriënten meer uitspoelen. De algemene conditie van de bodem blijft daarin zijn rol spelen. Een suboptimale pH van de bodem bijvoorbeeld, zoals in veel Noord-Limburgse percelen het geval is, heeft zijn impact op de plantbeschikbaarheid van nutriënten. Fosfor kan bv. enkel worden opgenomen in de fosfaatvorm (PO4). Wanneer de pH van de bodem te laag is gaan deze moleculen reageren met andere
moleculen in de bodem (bv. ijzer) waardoor de fosfor voor de plant niet opneembaar is. Dit brengt
twee belangrijke problemen met zich mee. In de eerste plaats zorgt een slechte pH voor een suboptimale opname van de ter beschikking gestelde nutriënten (bv. door bemesting). Vervolgens remt dit de gewasgroei waardoor ook de nutriënten die wel beschikbaar zijn niet worden opgenomen. Deze laatsten spoelen dan uit naar het grond- en oppervlaktewater. Door de landbouwbodems in optimale conditie (pH en organische stof) te brengen, kunnen deze bodems maximaal nutriënten bufferen en uitspoeling vermijden.
Dit project wil dus inzetten op de maatregelen die landbouwers in hun volledige bedrijfsvoering kunnen nemen ten einde de waterkwaliteit maximaal te vrijwaren. Dat houdt zeer concreet in dat op het bedrijf alles in het werk gesteld moet worden om de afspoeling van nutriëntrijk materiaal op het bedrijventerrein te verhinderen. Dit is een voor de landbouwer eerder verplicht nummer aangezien het geen direct economisch voordeel met zich meebrengt. Daarnaast wil het project de landbouwers bewust maken van maatregelen die ze kunnen treffen om de bodemconditie te verbeteren en daarmee niet alleen hun invloed op de waterkwaliteit te beperken maar tevens het opbrengstpotentieel van hun perceel te verbeteren.
Hamont-Achel, Hechtel-Eksel, Bocholt, Peer, Bree en Pelt
België