Knolcyperus: al 40 jaar een plaag in Vlaanderen en nog steeds actueel

Biodiversiteit

Op het eerste gezicht lijkt knolcyperus een onschuldig grasachtig plantje, maar schijn bedriegt. Dit onkruid is al enige tijd een hardnekkig probleem in de Vlaamse landbouw en breidt zich nog steeds uit. Het kan uw gewassen verdringen, opbrengsten verlagen en zelfs beperkingen opleggen aan uw teeltrotatie.
In Vlaanderen dook knolcyperus voor het eerst op in de jaren ’80 in Noord-Limburg, vermoedelijk via de bloembollenteelt uit Nederland. Het Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw (PVL) in Bocholt heeft sindsdien decennia onderzoekservaring met deze plaag. Ondertussen is knolcyperus in heel Vlaanderen verspreid. De globale verspreiding is vooral te wijten aan de honderden knolletjes die één enkele plant jaarlijks kan vormen. Deze knolletjes zijn winterhard en verspreiden zich makkelijk via grondwerkzaamheden. In het volgende groeiseizoen ontwikkelen ze zich tot volwaardige planten. Knolcyperus herkennen is dan ook een essentiële eerste stap. De plant heeft een typerende driekantige, stijve stengel met vaak een roze basis. Ondergronds vormt de plant uitlopers en knolletjes. Knolcyperus kan bloeien van eind juli tot september. 

knolcyperus tussen maïs

Knolcyperus in bloei op een perceel met maïs.

proefopstelling voor knolcyperusonderzoek

Shana doet al acht jaar onderzoek naar de bestrijding van knolcyperus bij PVL.

Herkenning en verspreiding

“Knolcyperus is een gekend probleem in de regio rond Bocholt. De meeste landbouwers in de omgeving herkennen de plant en weten welke acties te ondernemen. In andere Vlaamse regio’s is het vaak een nieuwer probleem”, zegt Shana Clercx, onderzoeker bij PVL, waar ze de knolcyperusproblematiek al acht jaar opvolgt. De uitbreiding van knolcyperus wordt versterkt door verschillende factoren. “Enerzijds speelt de korte pachtduur een rol: tijdelijke percelen krijgen vaak minder zorg. Anderzijds merken we dat akkerbouwers hun percelen nauwer opvolgen dan melkveehouders. Dit is logisch, want hun prioriteiten liggen ergens anders, maar hierdoor kan de druk al erg groot zijn voordat het probleem wordt opgemerkt”, zegt Shana. Daarnaast speelt de bodemstructuur mee. “Lichte zandgrond, zoals in Noord-Limburg is vatbaarder voor knolcyperus dan een zware grond met een divers bodemleven. Toch kan knolcyperus overal voorkomen. Het is zoals de griep: ook al heb je een goed immuunsysteem, risico op besmetting is er altijd.”

Impact van knolcyperus op de gewassen

Knolcyperus verlaagt de opbrengst van graangewassen, maïs en grassen door concurrentie om licht en voedingstoffen. “Bij bol- en knolgewassen is de schade nog groter. De uitlopers van knolcyperus kunnen zich in de wortelstructuren boren, waardoor er naast opbrengstverlies ook problemen zijn met bewaring”, legt Shana uit. Binnen de conditionaliteit in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLMC 8 - instandhouding van niet-productieve elementen voor meer biodiversiteit op landbouwbedrijven) is het verboden wortel-, knol- en bolgewassen te telen op besmette percelen. Dit is een voorzorgsmaatregel om onbedoelde verspreiding van knolletjes door grondwerkzaamheden tegen te gaan.

Knolcyperus bestrijden

De aanpak hangt af van de aard van de besmetting en de beschikbare landbouwtechnieken. Een lokale haard in het midden van een perceel vraagt een heel andere aanpak dan een besmetting over het volledige perceel. “Begin bij een kleine haard niet met grove mechanische bestrijding, want je verspreidt de knollen over het volledige perceel. Voor grotere besmettingen werken zwarte braak of maïsteelt het beste. Door maïsteelt met gerichte herbicidebehandeling verlaagt de knolcyperusdruk met 45% tot 55% per jaar bij gunstige omstandigheden”, zegt Shana. Selectieve herbiciden voor de bestrijding van knolcyperus zijn in Vlaanderen enkel toegestaan in maïsteelt. Het dichte bladerdek van maïs zorgt voor verdere onderdrukking. Percelen die op de verzamelaanvraag aangeduid zijn als ‘besmet met knolcyperus’ mogen afwijken van de basisnorm voor gewasrotatie (GLMC 7). Op deze percelen is maïs na maïs toegelaten. De besmetting met knolcyperus moet u melden aan het Agentschap Landbouw en Zeevisserij met een foto van de besmetting op het perceel zelf via info@lv.vlaanderen.be of de LV-Agrilens app. 

In verschillende onderzoekscentra lopen er nog onderzoeken op knolcyperus, zo is de bestrijding in beschermingsstroken nog een probleem. “Zelfs met alle technieken, arbeidskracht en ervaring in PVL kunnen we niets tegen knolcyperus-haarden in beschermingsstroken beginnen”, legt Shana uit. Om de kwaliteit van waterlopen te beschermen, laat de wetgeving in deze stroken weinig tot geen bestrijdingsmethodes toe. Een éénduidige oplossing om knolcyperus te bestrijden is er dus niet. Daarom is het in eerste instantie belangrijk de verspreiding te beperken. Binnen de regels van geïntegreerde gewasbescherming (IPM) geldt een bestrijdingsplicht waaraan enkele voorwaarden zijn verbonden: besmette percelen laatst bewerken, machines verplicht reinigen, geen grond afvoeren … 

Heeft u te maken met knolcyperus op uw perceel? Neem dan contact op met een praktijkcentrum met ervaring in de bestrijding van knolcyperus voor verdere begeleiding. Door een gerichte aanpak en preventieve maatregelen kunnen landbouwers de impact van deze hardnekkige onkruidsoort beperken.

Delen: