Hoe het begon
In Vlaanderen maakten we al van bij de start gebruik van de middelen die Europa hiervoor ter beschikking stelde. Vóór het tweede plattelandsontwikkelingsprogramma (PDPO II), dat liep van 2007 tot 2013, vormde de LEADER-werking een aparte benadering binnen het Europese beleid voor Plattelandsontwikkeling. Een kort overzicht:
- 1991-1993: Leader I. De toenmalige aanpak was gebaseerd op een gebiedsgebonden, geïntegreerde en participatieve benadering. In Vlaanderen vormde Hageland het enige Leader I-gebied.
- 1994–1999: Leader II. De nadruk lag op het innoverende aspect van de projecten. Westhoek en Meetjesland vormden toen de twee Vlaamse Leader II-gebieden.
- 2000-2006: Leader+. Men moedigde ‘nieuwe benaderingswijzen voor een geïntegreerde en duurzame ontwikkeling die het plattelandsontwikkelingsbeleid in de Gemeenschap kunnen beïnvloeden, aanvullen en/of versterken’ aan. Vlaanderen kende toen vijf Leader+-gebieden: Brugs Ommeland, Meetjesland, Pajottenland, Antwerpse Kempen en Midden-Maasland. Samen brachten ze 120 projecten tot stand, waaronder drie nationale en/of internationale samenwerkingsprojecten.
- 2007-2013: LEADER werd opgenomen als ‘As 4’ onder PDPO II, en vormde dus een onderdeel van het plattelandsontwikkelingsprogramma. De LEADER-gebieden verdubbelden, waardoor Vlaanderen toen tien afgebakende gebieden telde.
- 2014-2022: Ook in de volgende programmaperiode (PDPO III) maakte LEADER opnieuw deel uit van het Vlaams plattelandsbeleid. Bij de start van PDPO III kregen de 12 LEADER-gebieden een lijst van 15 thema’s, waaruit men drie thema’s kon kiezen om gebiedsgericht op in te zetten.
2023, start van een nieuw LEADER-tijdperk
Lokale Ontwikkelingsstrategieën (LOS), de basis voor een sterk LEADER-verhaal
Kevin en Wouter vertellen dat VLM voor de komende periode LEADER-projecten naar een nog hoger niveau wil tillen: “Voor de komende programmaperiode hebben we op Vlaamse niveau drie prioritaire beleidsthema’s bepaald. De Lokale Actiegroepen (LAG’s) zullen deze in een ontwikkelingsplan uitwerken, volgens de noden van hun gebied. Dat plan noemen we een Lokale Ontwikkelingsstrategie, kortweg ‘LOS’. De drie prioritaire beleidsthema's vertegenwoordigen de drie facetten van duurzaamheid, de zogenaamde 3 P’s: people, profit en planet.”
Wat moeten we ons daarbij voorstellen? “Met het thema ‘duurzame landbouwproductie en -afzet en valorisatie van biomassaresten’ kiezen we voor een gezonde plattelandseconomie (profit), met ‘levendige en leefbare dorpen’ willen we het maatschappelijk weefsel waar nodig versterken (people) en met ‘biodiversiteit en landschapskwaliteit’ werken we o.a. aan uitdagingen rond klimaatverandering, natuur en milieu, en dergelijke meer (planet).”
De LAG’s mogen zich echter niet vastpinnen op die drie thema’s, geeft VLM aan. Naast de drie thema’s is er namelijk ook een interventielogica. “De interventielogica dient in eerste instantie als strategisch kader of tool om de inzet van specifieke interventies voor specifieke doelstellingen te verduidelijken en verantwoorden. Wat beoog en verwacht je op lange termijn, daar komt het simpel verwoord op neer. Dat kader, die manier van nadenken over het gebied, is minstens even belangrijk als de inhoudelijke invulling ervan. We willen namelijk dat de kandidaat-LAG’s vertrekken vanuit een streekvisie, waar ze die interventielogica op toepassen, om zo tot een LOS te komen. Die drie beleidsthema’s vormen de hefbomen om hun visie te implementeren. Wat er gebeurt op die raakvlakken, vinden wij interessant. Zo kan je dorpen en lokale landbouwers niet los zien van de relatie stad-platteland. Kijk bijvoorbeeld naar het Pajottenland, dat onlosmakelijk verbonden is met de toevoer van heerlijke landbouwproducten voor de lokale markten in Brussel.”
Meer mogelijkheden
In vergelijking met de vorige programmaperiode komen er twee extra types projecten bij: micro- en koepelprojecten. Voor reguliere en (transnationale) samenwerkingsprojecten konden de LAG’s al rekenen op steun. Vanwaar deze keuze? “Vanuit een financieel kader willen we graag zorgen voor differentiatie op maat van de doelgroep. Zo zullen de financiële drempels verschillen per type project. Zo moeten micro-projecten kleine quick wins zijn die de LAG’s tot 7.800 euro kunnen betoelagen, bedoeld voor heel lokale organisaties zoals dorpsraden, buurtcomités … Die moeten niet hun hele projectadministratie aantonen, bewijzen van realisatie volstaan in dit geval. Merk je echter dat je bijvoorbeeld met een aantal organisaties streeft naar eenzelfde verwezenlijking of doel, dan kijken we al sneller naar een koepelproject.
De juiste promotoren naar het juiste type project begeleiden, is één van de belangrijke taken van de LEADER-coördinator van de Lokale Actiegroep. Die fungeert als het ware als een projectmakelaar.
Samenwerkingsprojecten zullen vanaf nu trouwens verplicht worden voor elke LAG. Bij deze projecten kijk je over de grenzen heen naar andere plattelandsgebieden in binnen- en buitenland, om te zien hoe ze daar dezelfde of gelijkaardige uitdagingen aanpakken.” 2023 is dus een belangrijk jaar voor de kwaliteit en toekomst van LEADER!